DE BIZARRE ROL VAN ENGELAND IN DE AUTOSPORTHISTORIE (ARTIKEL IN AANBOUW)
Door Henk WagenaarHummelinck
Engeland was tijdens de negentiende eeuw – mede in het kader van de Industriële Revolutie – veruit industrieland nummer één van de wereld. Dat was te danken aan de exploitatie van de stoommachine in combinatie met intensieve mijnbouw. Dan zou je denken dat Engeland ook vooraan zou staan bij de vroege ontwikkeling van de auto, maar dat liep door allerlei politiek gekonkel heel anders.
De winnende Panhard & Levassor (Frankrijk) tijdens de wegrace Parijs-Bordeaux-Parijs 1895.
1896
De overheid maakte ten faveure van de stoomtrein de ontwikkeling van de auto zelfs via allerlei speciale wetten goeddeels onmogelijk. Geen wonder dat Duitsland en vooral Frankrijk die rol binnen Europa maar al te graag overnamen! Zo kon het gebeuren, dat in Engeland personenauto’s tot in 1896 letterlijk stapvoets moesten rijden, terwijl er elders al volop werd geraced. Het duurde tientallen jaren voordat Engeland die achterstand had ingelopen.
Napier (Engeland), winnaar van de Gordon Bennett Cup 1902.
1902
Dat was vooral goed merkbaar in de autosport – destijds een betrouwbare graadmeter omdat vrijwel ieder automerk de autosport als testterrein gebruikte. Tot de Eerste Wereldoorlog werd slechts één belangrijke race gewonnen door een race-auto van Engels fabrikaat (de hier afgebeelde Napier), mede doordat alle andere auto’s onderweg waren uitgevallen. Deze Napier was wel de allereerste auto die was gespoten in het klassieke British Racing Green.
Sunbeam (Engeland), winnaar van de Grand Prix van Frankrijk 1923.
1923
Pas in 1923 een race-auto van Engels fabrikaat voor de eerste keer een Grand Prix. Maar hoe Engels was deze Sunbeam eigenlijk? Men had daar namelijk de ontwerper van de toen dominante Fiat Grand Prix-auto’s weggekocht, waarna deze Bertarione voor Sunbeam deze bijna-kopie van de Fiat van 1922 ‘ontwierp’. Dit bleek bovendien een ‘flash in the pan’, want tot ver na de Tweede Wereldoorlog waren alle winnende Grand prix-auto’s van Italiaanse, Duitse en Franse afkomst.
]
BRM, een indrukwekkende flop. Dit is de uitvoering uit 1954.
1948
Geen race-auto ademde ooit meer Formule 1 dan deze in British Racing Green uitgedoste BRM P15 uit het begin van de jaren vijftig. Volgens plan had deze auto met zijn V16-compressormotor de door de Engelsen gehate Italiaanse dominantie moeten verpulveren. Dit megalomane project mislukte echter glorieus – mislukt omdat het kreng altijd maar weer stuk ging, en glorieus vanwege het meest angstaanjagende uitlaatgehuil dat je je kan voorstellen.
Cooper Formule 3 (Engeland) uiterst baanbrekend. Dit is de uitvoering van 1953.
1948
Elders in Engeland gebeurde precies het tegenovergestelde. Vader en zoon Charles en John Cooper flansten supergoedkope, uiterst eenvoudige race-autootjes in elkaar om de Engelse jeugd het autoracen te leren. De daaruit voortkomende Formule 3 werd een waanzinnig succes, waaruit een hele generatie jonge Engelse Formule 1-talenten werd geboren. Door een gelukkig toeval (puur bepaald door wat er op Engelse autosloperijen beschikbaar was) kwam daarbij de motor achterin de auto te liggen. Dat zou op termijn voor de autosport in het algemeen enorme positieve gevolgen hebben Lees maar verder!
Deze Cooper uit 1955 is de oerouder van de hedendaagse Formule 1-auto. Uitvoering 1955.
1955
In 1955 kwam een Australische speedway-coureur genaamd Jack Brabham bij de familie Cooper binnenlopen en bood hen zij diensten aan. Cooper had toen alweer diverse Formule 2-auto’s met de motor ‘zoals gebruikelijk’voorin gebouwd. Brabham overtuigde Cooper van het nut van een achterinliggende motor. Brabham bouwde een Cooper sportscar om tot een eenzits-Formule 1-auto met achterin liggende motor en ging daarmee uit racen. Vanaf dat moment was Cooper ‘om’. Zo werd deze bescheiden racer de oerouder van de hedendaagse Formule 1-auto.
Vanwall, de eerste Wereldkampioen der Constructeurs in 1958.
1958
Intussen zorgde, 34 jaar na de Sunbeam van 1923, eindelijk een andere Engelse constructeur voor nieuwe Engelse triomfen: Vanwall. Drie overwinningen in 1957 en een jaar later de eerste Wereldkampioen Constructeurs. Maar toen ging dat sprookje als een nachtkaars uit. Ook in 1958 werd een heuse – met achterinliggende motor Cooper Formule 1-auto winnaar van twee Grands Prix. Dat was het begin van de motor-achterin-revolutie.
Cooper, de wereldkampioen van 1959 en 1960.
1959
Het was niet meer dan rechtvaardig, dat pionier Jack Brabham de coureur was die achter het stuur van een Cooper in 1959 en 1960 twee maal achtereen wereldkampioen werd. Twee jaar later hadden alle Formule 1-bouwers – als laatste Ferrari – de motor achterin. De revolutie was daarmee succesvol beëindigd. In 1966 zou Brabham zelf voor de derde keer wereldkampioen worden, maar dan (ook een primair) in zijn ‘eigen’ automerk.
Lotus nam na 1960 het stokje van Cooper over.