De ‘lamp’ is bij een moderne lichtbron een glazen bolletje waarbinnen een gloeidraad gloeit (zoals bij een gloeilamp of een halogeenlamp) of een gas gloeit (zoals bij een gasontladingslamp). Zo wordt de stroom eerst omgezet in warmte-energie en treedt deze daarna in de vorm van licht naar buiten. Door steenkool zonder zuurstof te verhitten krijg je lichtgas. Dit is brandbaar en goed bruikbaar voor verlichtingsdoeleinden.
GASLAMP VOOR STRAATVERLICHTING
1785. Uitvinder van de gaslamp voor straatverlichting: Jan Pieter Minckeleers (Nederland). Londen kreeg in 1814 als eerste stad straatverlichting op gas. Een belangrijke verbetering was het gloeikousje, dat door de ontbranding van het gas ging gloeien en zo nog veel meer licht genereerde. Zo verdrong de gaslamp aan de achttiende eeuw geleidelijk de olielamp. .
GASLAMP VOOR AUTO’S
1886. De eerste praktisch bruikbare auto’s waren voorzien van gaslampen. Dit soort verlichting was nét genoeg om in het donker gezien te worden, maar te weinig om zelf wat te zien. Dat was vooral buiten de stad een probleem, omdat er daar nog geen straatverlichting was. Met de komst van elektriciteit was het leed echter grotendeels geleden.