Brandstof bevat verbrandingsenergie, die in de motor wordt omgezet in mechanische energie. Daardoor kan een auto rijden. Het enige verschil tussen een gasmotor en een benzinemotor is, dat er in het eerste geval geen sprake is van een verdampingsfase van de brandstof.
GASMOTOR (PRINCIPE)
1807. Uitvinder: Isaac de Rivaz (Zwitserland).’La Pistola di Volta bracht de Zwitserse legerofficier De Rivaz op het idee om deze vinding in te bouwen in een eencilinder-verbrandingsmotor. Dat werd letterlijk een ‘explosiemotor’, omdat deze op een gasvormige en niet op een vloeibare brandstof draaide. Het exploderende waterstofgas drukte de zuiger omhoog. Als die zuiger door zwaartekracht weer omlaag kwam, trok deze aan een touw dat om één van de assen was opgerold. Tijdens het afrollen ging het voertuig rijden: zes hele meters per explosie.
GASMOTOR ZONDER EFFECTIEVE INLAATSLAG
1824. Uitvinder: Samuel Brown (Engeland). Bij een viertaktmotor verloopt het arbeidsproces in vier slagen. Met ‘effectief’ wordt bedoeld, dat de op- en neergaande zuiger tijdens de inlaatslag en de compressieslag geen positieve invloed op het verbrandingsproces uitoefende.
GASMOTOR MET EFFECTIEVE INLAATSLAG
1860. Uitvinder van de gasmotor met effectieve inlaatslag maar nog zonder effectieve compressieslag: Jean Joseph Étienne Lenoir (België/Frankrijk). Vloeistof is in feite ‘ingedikt’ gas. Het grote nadeel van een auto met gasmotor is, dat die een wel heel grote brandstoftank moet hebben. Dat gold natuurlijk niet voor de stationaire motor van een aggregaat. Het voordeel van een gasmotor was weer, dat de verdampingsfase in de carburateur of in de motor kon worden overgeslagen en dat de verbranding altijd optimaal was.