Het oliefilter filtreert uit de oliekringloop koolaanslag, roet, lak en metaaldeeltjes. Het filter moet samen met de olie periodiek worden ververst.
1890. Aanvankelijk had een automotor geen echt oliefilter maar hooguit een groffilter in de vorm van een zeef, die zich over de hele onderkant van de krukkast uitstrekte. Eerste auto met een smeersysteem met een oliefilter in de vorm van een grove zeef: Daimler (Duitsland).
1900. Eerste auto met een smeersysteem met een oliefilter in de vorm van een ‘moderne’ oliezeef: Lanchester (Engeland). ‘Modern’ betekent hier: over de aanzuigopening van de oliepomp, zoals ook nu nog gangbaar is. Alleen vervulde deze oliezeef toen nog de rol van een oliefilter (dat er toen nog niet opzat). Al spoedig voldeed dit systeem niet meer. Een zeef is namelijk niet (zoals een echt oliefilter) in staat om koolstof, roet, lak en metaaldeeltjes uit de olie te verwijderen.
Circa 1920. Ook werden verwisselbare oliefilterelementen gebruikt van katoen, vilt, een fijn soort metaalgaas of (vanaf 1946 door Purolator) papier. Vóór 1926 was een oliefilter altijd in de hoofdolieleiding opgenomen, daarna soms ook parallel daaraan. Op die manier wordt er weliswaar grondiger gefilterd maar duurt het langer voordat elke oliedruppel ‘aan de beurt’ is.