‘Openbaar vervoer’ wil zeggen: vervoer dat voor iedereen toegankelijk is.
1564. Lokaal vervoer per wielvoertuig is ontstaan in Engeland. Lokaal betekent: binnen een gemeente. Omdat deze voorziening was bedoeld voor ‘gewone’ mensen, gebeurde dit niet per koets maar per kar. Zo’n long waggon had niet eens zitplaatsen, al pasten er wel twintig man in. Bijzonder – en kenmerkend voor hoe openbaar vervoer behoort te functiooneren – was er veerlal sprake van regelmatige rijtijden over een vastgestelde route met haltes.
1657. Vanaf 1657 was er voor het eerst sprake van Interlokaal vervoer, dus vervoer tussen steden (wat we nu intercity noemen). De eerste lijndienst verliep volgens een dienstregeling van Chester naar Londen (en vice versa) via een exact van te voren vastgestelde route, met om de 15-30 kilometer een halte nabij een herberg.
1784. Post werd tot 1784 altijd vervoerd per (snelle) ruiter, daarna per postkoets. Dit soort lijndiensten kende een punctuele dienstregeling, want post moest niet alleen snel maar ook absoluut op tijd worden bezorgd. Een postkoets werd dan ook getrokken door minimaal vier paarden, die onderweg regelmatig razendsnel moesten worden vervangen. Men zegt, dat zo’n pitstop avant la lettre soms ruim binnen de minuut verliep.
1824. Uitvinder: William James (Engeland) was de initiator van het interlokale openbare vervoer per stoomautobus. Naar het voorbeeld van Trevithicks voertuig uit 1803 bouwde zijn landgenoot Williams James als eerste een typisch negentiende-eeuwse stoomautobus waarmee hij een lijndienst begon. James’ voorbeeld werd al spoedig gevolgd door veel succesvollere landgenoten zoals Walter Hancock, die als eerste een intercity-lijndienst begon.